Instandhouding of verbetering van de bodemstructuur

Organische stof verbetert de structuur van de grond. Het bevordert de verkruimelbaarheid van de grond en de bewerkbaarheid. Het maakt zware grond (klei) losser en lichte grond stabieler.

Structuurstabiliteit op zand- en dalgronden

Op zand liggen de gronddeeltjes, zonder organische stof, geheel los van elkaar zonder enig binding. Ze kunnen dan dicht bij elkaar liggen in een dichte pakking (zoals in een zandondergrond). Gronden met een dichte pakking zijn ondoordringbaar voor wortels.
Bij de afbraak van de organische stof zijn micro-organismen betrokken (schimmels en bacteriën). De bacteriën vormen een soort kitstoffen, die zandkorrels tot kruimels aan elkaar kitten. Ook ontstaat in de grond een netwerk van schimmeldraden, die de gronddeeltjes bijeenhouden.
De grond verstuift of verslempt daardoor minder snel. Stuif (op zand- en dalgronden) en slemp (op lichte zavelgronden) zijn het gevolg van een te geringe binding tussen de gronddeeltjes. Bij slemp vervloeit daardoor de grond bij veel regen.
Voor zandgronden alsook dalgronden is daarom een regelmatige toevoer van verse organische stof van belang. Bij te weinig organische bemesting of groenbemesting produceert het bodemleven geen kitstoffen meer. Verder is een goede infiltratie en drainage van belang. Bij plasvorming lossen de kitstoffen op.
Oudere organische stof levert op zand geen bijdrage aan de structuurstabiliteit. Het gaat geen binding aan met zanddeeltjes en houdt ze niet bij elkaar.

Stuif.jpg

Verstuiving op zand- en dalgronden is een gevolg van een te geringe binding tussen de gronddeeltjes

oude os en zand.jpg

Oude organische stof en zanddeeltjes liggen los van elkaar en vormen geen structuur

Kruimelstructuur op zavel- en kleigronden

Op kleigronden gaat organische stof na vertering en omzetting in de bodem tot humus een binding aan met lutum en tezamen vormen ze het klei-humuscomplex. Deze binding vermindert de onderlinge samenhang tussen de kleideeltjes. Kleideeltjes hebben onderling een sterke binding en zonder organische stof is klei een compacte massa. Door de humus komen de kleideeltjes minder dicht tegen elkaar te liggen, wat de binding verzwakt en de uitvlokking van de kleideeltjes bevordert. Daardoor worden de kluiten minder vast en vallen ze bij grondbewerking gemakkelijker uiteen c.q. verkuimelt de grond beter.
Tevens biedt deze verbinding de organische stof bescherming tegen afbraak. Daardoor neemt bij toename van het lutumgehalte de afbraaksnelheid van organische stof af en het organische-stofgehalte in de bodem toe.
Op kleigronden is dus vooral de totale hoeveelheid organische stof/humus in de bodem van belang voor de structuur van de grond.

Lucht en vocht in de bodem

Door de binding tussen de bodemdeeltjes op zand bevordert organische stof de stabiliteit van de bodemaggregaten en daarmee ook de beluchting van de bodem. De afzonderlijke bodemdeeltjes worden samengebundeld tot grotere eenheden (aggregaten), maar deze vormen ook weer een zeker luchtig verband. Binnen de aggregaten zijn veel kleine poriën en holten aanwezig, terwijl zich ertussen grotere poriën en holten bevinden, die zich met lucht vullen.
Toename van de porositeit bevordert ook de bewortelbaarheid van de grond, met name op gronden met een hoge indringingsweerstand. Plantenwortels kunnen via de poriën in de grond dringen.
Op klei ontstaan door de minder sterk binding ook meer en grotere poriën en holten. Hierdoor ontstaat een voor de plantengroei gunstigere lucht-waterverhouding en grotere waterberging in de bouwvoor. Verder verbetert door de vorming van meer grote poriën de waterdoorlatendheid en infiltratiecapaciteit van de grond. Door betere infiltratie en groter waterbergend vermogen treedt minder snel plasvorming of watererosie op bij hevige regenval.

Humus vergroot ook het vochtvasthoudend vermogen van de grond. Door zijn losse, sponzige structuur heeft het een zeker zwelvermogen en kan hierdoor tot 20 keer zijn eigen gewicht aan water opnemen, dat in droge perioden weer voor de planten beschikbaar komt.

plasvorming.jpg

Door de vorming van meer grote poriën verbetert de infiltratiecapaciteit van de grond en neemt het waterbergend vermogen toe, waardoor minder snel plasvorming optreedt bij hevige regenval.