Nieuws
Werk groenbemesters op kleigrond liever niet te vroeg en vooral zorgvuldig in
De teelt van een groenbemester in het najaar is bevorderlijk voor de bodemvruchtbaarheid en kan stikstof naleveren aan de volgteelt, met name winterharde groenbemesters (o.a. raaigrassen) en vlinderbloemigen (o.a. klavers). Op kleigrond haalt men maximaal profijt uit de groenbemester als deze niet te vroeg voor de winter, maar wel onder droge omstandigheden wordt ingewerkt en goed door de bouwvoor wordt verdeeld.
Stikstof(na)werking
Een vóór 1 september gezaaide, fors ontwikkelde groenbemester kan vóór de winter 80 tot soms wel meer dan 100 kg N per ha opnemen in de bovengrondse delen. Na inwerken of afsterven van de groenbemester komt een deel van deze stikstof beschikbaar voor het volggewas in het nieuwe groeiseizoen.
Door de groenbemester zo laat mogelijk vóór de winter in te werken profiteert het volggewas optimaal van de stikstofnawerking uit de groenbemester. Naarmate er later vóór de winter wordt ingewerkt, is er meer stikstof uit de groenbemester beschikbaar voor het volggewas. Dit geldt voor een winterharde groenbemester en voor een niet-winterharde groenbemester zolang deze nog groen is. Om in aanmerking te komen voor de N‑gebruiksnorm voor groenbemesters op klei geldt sowieso als voorwaarde dat het gewas vóór 1 september moet zijn gezaaid en minimaal acht weken aantoonbaar moet worden geteeld. Door vroeg in te werken (in oktober) komt een deel van de stikstof al vóór de winter vrij uit de groenbemester en kan verloren gaan door uitspoeling en denitrificatie. Met name bij kruisbloemigen (bladrammenas, gele mosterd) komt de stikstof na inwerken snel vrij.
Bij niet-winterharde groenbemesters is het vrijkomen van de stikstof minder goed te beïnvloeden dan bij de winterharde. Het is ook afhankelijk van wanneer de eerste vorst optreedt. Zodra ze afsterven door de vorst, komt de stikstof vrij.
Goed inwerken
Een keerzijde van laat inwerken is dat de kans op gunstige weers- en bodemomstandigheden afneemt. Groenbemesters moeten bij voorkeur droog worden ondergeploegd en goed worden verdeeld door de bouwvoor. Hetzelfde geldt voor een forse hoeveelheid groene gewasresten die wordt ondergeploegd, zoals bietenblad. Om die reden kan men er voor kiezen de groenbemester in de herfst toch wat eerder in te werken als het droog is, ten nadele van de stikstofnawerking in het volgens groeiseizoen. Bij nat onderploegen en bij een slechte verdeling van de plantenresten kan een compacte, zure laag ontstaan die slecht verteert. Deze laag is het volgende jaar nog duidelijk aanwezig in de bodem en is moeilijk doordringbaar voor de wortels van het volggewas.
Met name in geval van een fors ontwikkeld bladrijk gewas is een voorbewerking nodig (b.v. klepelen) om de groenbemester volledig en goed verdeeld onder te kunnen werken. Bij een winterharde groenbemester is het van belang dat de zode eerst wordt losgesneden of verhakseld of dat het gewas wordt doodgespoten om het goed te kunnen onderploegen en hergroei te voorkomen.
In een systeem van niet-kerende grondbewerking (NKG) staat de groenbemester eind van de winter nog op het veld. Bij NKG is een goede voorbewerking extra van belang om het gewas goed ingewerkt te krijgen. In een zachte winters kunnen zelfs niet-winterharde groenbemesters overleven en staat er na de winter een flinke gewasmassa, die bijvoorbeeld eerst moet worden geklepeld. Het kan zelfs nodig zijn om de (stengel)massa van een doodgevroren forse kruisbloemige eerst te klepelen voor de grondbewerking. Voor een winterharde groenbemester geldt: de zode lossnijden en verhakselen of het gewas doodspuiten.
Links
• Vuistregels N-korting volggewas na inwerken groenbemesters