N-korting na onderwerken van groenbemesters
In de tabel staat weergegeven hoeveel kan worden gekort op de N-gift wanneer groenbemesters zijn ondergewerkt.
Type groenbemester2 | Onderwerken/afsterving in de herfst3 | Onderwerken in het voorjaar4 |
|
---|---|---|---|
zonder Nmin-meting in het voorjaar |
met Nmin-meting in het voorjaar |
||
Kruisbloemigen | 30 | 0 | 40 |
Vlinderbloemigen | 60 | 40 | 60 |
Grasachtigen en overige | 30 | 20 | 40 |
1 De korting geldt voor een goed ontwikkelde groenbemester met een N-opname in de bovengrondse delen van circa 80 kg N per ha. Dit wordt bereikt bij een vroege zaai van de groenbemester (2e helft augustus) of oogst van de dekvrucht en gunstige groeiomstandigheden in de nazomer en herfst.
Voor een licht ontwikkelde groenbemester kan de helft van de in de tabel genoemde N-korting worden genomen, uitgaande van een N-opname in bovengrondse delen van circa 40 kg N per ha. Dit wordt bereikt bij een late zaai van de groenbemester of oogst van de dekvrucht en/of ongunstige groeiomstandigheden in nazomer en herfst.
2 Kruisbloemigen: bladrammenas, gele mosterd en bladkool
Vlinderbloemigen: klaversoorten en wikke
Grasachtigen: raaigrassen en winterrogge
3 Voor in de herfst afgevroren groenbemesters die pas in het voorjaar worden ondergewerkt, kan het beste worden uitgegaan van een korting behorend bij onderwerken in de herfst.
4 Bij onderwerken vóór half maart.
Opmerkingen bij de tabel
- Bij niet-vlinderbloemige groenbemesters is er vanuit gegaan dat 40% en 50% van de N in de bovengrondse delen bij resp. in de herfst en in het voorjaar onderwerken ter beschikking komt aan het volggewas. Bij vlinderbloemigen is gerekend met een bemestende waarde van 75% van de N in bovengrondse delen bij zowel in de herfst als in het voorjaar onderwerken. Dit hogere percentage komt omdat bij vlinderbloemigen met name de ondergrondse delen in verhouding meer N naleveren.
- De bovengrondse N-opname van een groenbemester kan bij een aantal soorten ook worden geschat op basis van de lengte van het gewas. Hierbij kunnen de volgende relaties worden gehanteerd:
Gewas Hoogte (cm) 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110-120 Italiaans raaigras 25 50 75 Westerwolds raaigras 15 30 40 55 70 Winterrogge 25 50 75 Japanse haver 15 25 35 45 50 60 65 70 75 75 80 Gele mosterd 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Bladrammenas 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Wikke 30 70 105 Witte klaver 35 70 100 Facelia 10 20 35 45 60 70 80 - Wanneer wordt bemest op basis van een Nmin-monster in voorjaar zal bij onderwerken in de herfst al een deel van de N worden teruggevonden in de Nmin. In de tabel is daarom onderscheid gemaakt in een N-korting zonder Nmin-meting in het voorjaar en met een Nmin-meting in het voorjaar. Hierbij is er van uitgegaan dat bij niet-kruisbloemige groenbemesters (o.a. Italiaans raaigras en winterrogge) circa 1/3 van de bemestende waarde tot uiting komt in een hogere Nmin-voorraad in het voorjaar terwijl 2/3 gedurende het groeiseizoen tot beschikking komt voor het gewas. Bij kruisbloemigen (o.a. gele mosterd en bladrammenas) komt alle N al in de winter vrij.
- Bij teelten waar in de N-bemestingsrichtlijn een vermenigvuldigingsfactor voor de Nmin staat die groter is dan 1 (bijvoorbeeld 1,7 in geval van suikerbiet), moet na een in de herfst ondergewerkte of in de winter afgevroren groenbemester rekening worden gehouden met een overschatting van de N-korting indien de verhoogde Nmin-waarde na de winter wordt ingevuld in de formule van de richtlijn. In dat geval kan men beter eerst de N-gift volgens de richtlijn berekenen op basis van de (geschatte) Nmin-voorraad die zou zijn aangetroffen zonder een groenbemester (gemeten Nmin minus 1/3 van de bemestende waarde van niet-kruisbloemige groenbemesters dan wel de volledige bemestende waarde van kruisbloemigen) en vervolgens de volledige bemestende waarde van de groenbemester (zie tabel) in mindering brengen op de gift.
- De N-nawerking in de tabel is afgeleid bij volggewassen waarbij tot 1 augustus actief N wordt opgenomen (o.a. aardappelen, maïs).